Het bericht dat Jan Sonnergaard (15.8.1963-18.11.2016) onverwachts was overleden, was breaking nieuws in de Deense media. Het bericht kwam uit Belgrado in Servië waar hij op promotiebezoek was. Hij kwam niet opdagen voor een afspraak. Zittend aan zijn bureau in zijn appartement in de Servische hoofdstad werd hij getroffen door een hartaanval.
Sinds zijn debuut en doorbraak in 1997 met de novellebundel Radiator – verkocht in meer dan 100.000 exemplaren, voor Deense begrippen een astronomisch aantal – was de stem van Jan Sonnergaard onmiskenbaar aanwezig in de Deense literatuur en het maatschappelijke debat, en je zou kunnen zeggen dat de Deense literatuur sindsdien nooit dezelfde is geweest. De verhalen van Radiator gingen over de losers van de welvaartmaatschappij en waren met hun ruwe en harde taal een protest tegen “mooie” literatuur. Het succes van zijn debuut Radiator werd opgevolgd door nog twee novellebundels: Sidste søndag i oktober (2000) [Laatste zondag in oktober] en Jeg er stadig bange for Casper Michael Petersen (2003) [Ik ben nog steeds bang voor CPM], die samen de “Trilogie” werden genoemd. Deze trilogie werd opgevolgd door zijn eerste roman Om atomkrigens betydning for Vilhelm Funks ungdom (2009) [Over de betekenis van de kernoorlog voor de jeugd van Vilhelm Funk], waarin hij met name de “yuppies” op de korrel neemt.
Sonnergaard werd geboren en groeide op in een welgestelde voorstad van de Deense hoofdstad en hij studeerde af in literatuurwetenschap en filosofie aan de universiteit van Kopenhagen, met een studieverblijf in Berlijn.
Ik had het geluk dat ik hem leerde kennen toen ik hem als docent Deens aan de Rijksuniversiteit Groningen uitnodigde om te komen vertellen over Radiator. We raakten bevriend en later kwam hij meerdere keren op bezoek in Nederland, telkens in verband met een nieuwe uitgave van hem, o.a. toen een aantal van zijn novellen werden uitgegeven in Nederlandse vertaling door Wilde aardbeien (2003). Het was altijd een plezier om met hem samen te werken. Hij kwam alle afspraken nauwkeurig na en was ook nog een goede performer.
In zijn boeken kon Sonnergaard erg controversieel zijn, maar daarbuiten, als mens, was hij de vriendelijkheid zelve. Het was haast alsof hij een soort tegenwicht tegen zijn fictieve personages wilde bieden: hoe gieriger, onaardiger en onbeschofter zijn fictieve personages waren, hoe guller, aardiger en beleefder was hij zelf als privépersoon. Niet zonder zelfironie noemde hij zichzelf in privémails “Søde-Jan” [Aardige-Jan]. Maar de publieke Jan Sonnergaard was dan weer iemand, die fel kon uithalen naar mensen die volgens hem verantwoordelijk waren voor huichelarij, armoede en ongelijkheid in de maatschappij.
In zekere zin schreef Jan Sonnergaard verhalen op het randje tussen fact(s) and fiction, een soort moderne sprookjes, die zelden, of eigenlijk nooit, goed afliepen. Een Hans Christian Andersen in een modern jasje. Allebei waren ze liefhebber van reizen en eten en dat waren ook de expliciete thema’s in het een na laatste boek van Sonnergaard met een voor hem typerende lange titel: Otte opbyggelige fortællinger om kærlighed og mad og fremmede byer: Paris, Rom, Tbilisi, Prag, Saint-Nazaire, Berlin, Amager (2013) [Acht opbouwende vertellingen over liefde en eten en onbekende steden: P, R, T, P, S-N, B, A] waarbij Amager een achterstandswijk van Kopenhagen is. In zijn laatste boek Frysende våde vejbaner (2015) [Opvriezende natte wegdekken] volgen we de hoofdpersoon in grote Europese steden op zoek naar een sprookjesachtige vrouw die misschien helemaal niet bestaat.
Sonnergaard was zeer zeker nog niet klaar met schrijven en het is daarom niet de vraag óf maar hoevéél boeken hij nog zou hebben geschreven. Nu is Jan Sonnergaard dood, maar in tegenstelling tot zijn soms dubieuze personages in een mist tussen leven en dood, heeft híj wel bestaan en zijn stem leeft nog voort in alle boeken en teksten die hij in zijn veel te korte leven toch slaagde te schrijven.
Anders Bay, Groningen januari 2017.